Partikels (3)

A. Onderschikking van werkwoorden

1.	Het gedronken water was niet goed.	4.	Wat er gezongen werd was niet veel.
2.	Degene die het wist was mijn kleine broertje.	5.	Het werd te snel gezegd.
3.	De Chinese karakters die men schreef waren allemaal heel makkelijk.	6.	Toen men wachtte, was jij er niet bij.

B. Onderschikking van werkwoordelijke woordgroepen

7.	Wanneer wij beginnen, ben jij er vaak niet.	10.	Jij telefoneert te veel.
8.	Ik spreek niet goed Chinees.	11.	Toen jullie televisie keken, waren wij de nieuwe woorden aan het herhalen.
9.	De vergadering die de leraren gisteren hielden was oninteressant.	12.	Ken jij mensen die koffie drinken?

C. Werkwoorden gevolgd door een lijdend voorwerp en een bijvoeglijk gezegde

13.	Dat glas cola drinkt hij te snel.	19.	Je hebt teveel geld betaald.	’betalen‘ fù 付 ‘geld’ qián 錢 ’kleren‘ yīfu 衣服 'maat "L" ' dà hào 大號 'verkoopster' shòuhuòyuán 售貨員 'verkopen' mài 賣
14.	Jij leest teveel Engelse boeken.	20.	Die verkoopster verkoopt heel snel kleren.
15.	Wie bij ons thuis 's middags t.v. kijkt, kijkt er 's avonds niet naar.	21.	Hebben jullie te vroeg opgebeld?
16.	Mijn moeder schrijft heel duidelijk.	22.	Die Chinese leraar schrijft te snel karakters.
17.	Die leraar doceert de grammatica niet goed.	23.	Zij verkopen maat "L" te duur.
18.	Wie gaat er zo vroeg naar de les?	24.	We hebben in de eetzaal teveel Chinese thee gedronken.