1. |
Bij Wáng Péng thuis zijn ze met zijn vijven. |
11. |
V: Is dat meisje ook jouw dochter? A: Nee. |
2. |
Mijn oudere broer heeft geen foto's. |
12. |
Jij bent een advocaat, en hij ook. Jullie zijn het allebei. Ik ben het niet. |
3. |
Deze leraar heeft tien studenten. |
13. |
Ik heb een advocaat, en jij ook. En hij heeft er twee. |
4. |
Is er een dokter? |
14. |
V: Heb je een zoon? A: Ja. V: En een dochter? A: Nee. |
5. |
Is er geen dokter? |
15. |
Op die universiteit zijn er twee leraren Engels. Op deze universiteit zijn er ook twee. |
6. |
Is het een dokter? |
16. |
Wie is meneer Lǐ? Hoeveel zoons heeft hij? |
7. |
Is het geen dokter? |
17. |
V: Hoeveel foto's heb jij? A: Ik heb er twee. |
8. |
Hoeveel zussen heeft de leraar? |
18. |
Mag ik vragen, is deze student van jouw vader? |
9. |
Ik heb een Chinese naam. Jij ook? |
19. |
De vrouwelijke studenten waren niet allemaal goed, en de mannelijke studenten waren geen van allen goed. |
10. |
We zijn geen van allen artsen. |
20. |
Wie is dit? Hij is de zoon van mijn vader; hij is niet mijn oudere broer, noch mijn jongere broer... (Dat ben ik!) |
index grammaticacolleges
laatste wijziging: 4 oktober 2013 | home